Dit artikel is auteursrechtelijk beschermd
Vissers van mensen
Hoofdstuk 3 uit "Gods medearbeiders" - door Watchman Nee
Hoe dringen mensen het Koninkrijk binnen? Wij hebben erbij stilgestaan hoe een evangelist in zijn geest moet worden voorbereid op zijn taak. Maar hoe staat het met de hoorders? Wat zijn de minimum voorwaarden waaraan een zondaar moet voldoen als hij de Here wil vinden en gered wil worden?
Wij moeten ons met deze vraag bezighouden, want het is belangrijk
dat een evangelist geestelijk is voorbereid op dit werk.
Wij kunnen hier slechts een enkel aspect van de verkondiging van
het evangelie bespreken. Ik ga ervan uit dat de dienstknecht van de Here
kennis heeft van de verlossing door het verzoenend sterven van Christus,
en dat hij wedergeboren is. Bovendien neem ik aan dat hij weet hoe hij
deze dingen duidelijk en met kracht bekend moet maken. Het gaat mij hier
niet om de inhoud van zijn prediking, maar om de principes die ons
moeten leiden bij het winnen van mensen voor Christus.
Wat is er nodig om gered te kunnen worden? Hoe kan iemand ertoe
bewogen worden naar de deur van het Koninkrijk te komen en binnen te
gaan? Hoe brengen wij mensen, die slechts een minimale kennis of een
uiterst zwak verlangen naar God hebben, in levend contact met Hem? Dit
zijn onze vragen, en ik wil vier regels geven die, naar ik hoop, een
belangrijke bijdrage tot een antwoord daarop zullen vormen. God heeft
voor de nood van ieder mens een drievoudige voorziening getroffen. In de
eerste plaats is Jezus gekomen als de Vriend van zondaren; ten tweede
moeten de mensen tot Hem persoonlijk (en niet tot een tussenpersoon)
komen; en ten derde is de Heilige Geest uitgestort op alle vlees, om in
de mens het werk van overtuiging van zonde, bekering en geloof, en -
natuurlijk - alles wat daarop volgt, te volvoeren. Van de kant van de
zondaar wordt uiteindelijk slechts één ding verwacht. Hij hoeft niet -
in de eerste plaats - te geloven, of zich te bekeren, of
zondebewustzijn te hebben, of zelfs te weten dat Christus stierf. Hij
moet slechts met een eerlijk hart tot de Here komen. Misschien verbaast
deze laatste uitspraak u, maar ik denk dat u verderop zult zien hoe
nuttig hij is. Laten wij deze punten in volgorde behandelen, en beginnen
met de voorzieningen die God heeft getroffen.
DE
VRIEND VAN ZONDAREN
In de evangeliën wordt de Here Jezus getekend als de Vriend van
zondaren, want historisch gesproken ging Hij eerst met de mensen om als
hun Vriend, voordat Hij hun Verlosser werd. Maar realiseert u zich dat
Hij ook vandaag nog in de eerste plaats onze Vriend is, opdat Hij onze
Verlosser kan worden? Voordat wij het punt bereikt hebben waarop wij
bereid - of in staat - zijn Hem als Verlosser aan te nemen, komt Hij als
Vriend tot ons, zodat een persoonlijke ontmoeting niet onmogelijk voor
ons is en de deur opengehouden wordt, zodat wij Hem als Verlosser kunnen
aannemen. Dit is een kostelijke ontdekking.
Sinds ik de Verlosser als de Vriend van zondaren ben gaan zien,
heb ik veel ongewone en moeilijke mensen tot de Here zien komen. Ik
herinner mij hoe een jonge vrouw mij eens aanviel, en zei dat ze niet
gered wilde worden. Ze zei dat ze jong was, van het leven wilde
genieten en zich niet wilde bekeren, omdat ze vond dat haar leven dan
saai zou worden. Ze zei dat ze niet het minste verlangen naar verlossing
had! Het bleek dat ze een heleboel van het evangelie afwist, want ze had
op een zendingsschool gezeten. Ze zette zich ertegen af. Toen ze
uitgesproken was, zei ik: ‘Zullen wij bidden?’ ‘Wat moet ik bidden?’
antwoordde ze verbaasd. Ik zei: ‘Ik kan niet verantwoordelijk zijn
voor jouw gebed, maar laat mij eerst bidden. Daarna kun je alles wat je
tegen mij gezegd hebt tegen de Here zeggen.’ ‘O, dat kan ik niet
doen’ zei ze geschrokken. ‘Jazeker, dat kun je wel’, antwoordde
ik.
‘Weet je niet dat Hij de Vriend van zondaren is?’ Dit raakte
haar. Toen bad ze ook - een wat ongewoon gebed - maar vanaf dat moment
werkte de Here in haar hart, want een paar dagen later was ze gered.
Het Nieuwe Testament maakt het duidelijk dat de Here Jezus als
Vriend kwam, om zondaren te helpen tot Hem te komen. Ons komen tot Hem is mogelijk gemaakt doordat Hij eerst
tot ons gekomen is. Hij kwam om de hemel binnen ons bereik te brengen.
Ik herinner mij hoe ik eens met een broeder in zijn huis zat te
praten. Zijn vrouw en zijn moeder waren boven, maar zijn zoontje was bij
ons in de zitkamer. Op een zeker moment wilde het jongetje iets hebben,
en riep erom naar zijn moeder. ‘Het is hier boven’, antwoordde ze,
‘kom het hier maar halen.’ Maar hij riep naar haar: ‘Dat kan ik
niet mama, het is veel te ver weg. Breng het alstublieft naar mij
toe.’ Hij was inderdaad heel klein, en daarom bracht ze het hem. Zo is
het ook met de verlossing. Alleen omdat Hij tot ons afgedaald is, kunnen
wij tot Hem komen. Als Hij niet gekomen was, hadden zondaren Hem niet
kunnen benaderen; maar Hij kwam naar beneden om hen op te richten. In
het uur der beslissing heeft de zondaar met veel praktische
moeilijkheden te maken.
Wij worden bijvoorbeeld in de Schrift dikwijls opgeroepen te
geloven. Het Woord legt veel nadruk op de noodzaak van geloof. Maar u
zegt: ‘Ik heb geen geloof.’
Een meisje zei eens tegen mij: ‘Ik kan niet geloven. Ik wil
wel, maar ik kan niet! Ik verlang er wel naar, maar ik kan het
gewoon niet.’
‘Dat geeft niet’, zei ik. ‘Je kunt niet geloven, maar je
kunt de Here vragen je geloof te geven.
Hij wil zeker zo ver gaan. Bid dit maar: ‘Here, help mij in
mijn ongeloof.’
Hetzelfde geldt als het Woord zegt dat wij ons moeten bekeren.
Wat moeten wij doen als wij helemaal geen verlangen hebben ons te
bekeren? Ik heb eens met een student gesproken die zei dat het voor hem
veel te vroeg was om tot de Here te komen. Hij wilde nog een tijd van de
zonde genieten. Hij zei tegen mij: ‘De moordenaar aan het kruis werd
ook gered, al was het op het laatste nippertje. Voor hem was het de
hoogste tijd dat hij zich bekeerde. Maar ik - ik ben jong.’ ‘Wat wil
je dan doen?’ vroeg ik hem. Hij antwoordde: ‘Ik wil veertig jaar
wachten en van het leven genieten. Dan zal ik mij bekeren.’ Toen zei
ik: ‘Laten wij bidden.’ ‘Maar ik kan niet bidden’, antwoordde
hij. ‘Dat kun je wel’, zei ik. ‘Je kunt tegen de Here alles zeggen
wat je mij verteld hebt. Hij is de Vriend van zondaren die geen berouw
hebben, zoals jij.’ ‘Maar ik kan dat niet tegen Hem
zeggen.’ ‘Waarom niet?’ ‘Dat kan gewoon niet.’ ‘Toch wel. Je
mag helemaal eerlijk wezen. Vertel Hem maar gewoon wat er in je hart
leeft. Hij wil je helpen.’ Uiteindelijk bad hij en vertelde de Here
dat hij zich niet wilde bekeren, maar dat hij wist dat hij een Verlosser
nodig had; en hij riep tot Hem om hulp. De Here hielp hem ook inderdaad.
Toen de man opstond, was hij gered.
In het begin van de negentiende eeuw was er in Engeland een
vrouw, dochter van gelovige ouders, die al jarenlang naar verlossing had
gezocht.
In haar streven naar verlossing ging ze van de ene naar de andere
prediker en bezocht ze allerlei gemeenten en samenkomsten, maar dat
alles was tevergeefs. Op een dag liep ze zonder echte verwachting in
haar hart en de wanhoop nabij, een kerkje binnen. Ze ging op de
achterste bank zitten. De spreker was een oudere man. In het midden van
zijn preek hield hij plotseling op, wees naar haar en zei: ‘U daar, op
de achterste bank, u kunt nu gered worden. U hoeft niets te
doen.’ Ineens brak het licht door. Ze werd vervuld met vrede en
vreugde. Charlotte Elliot ging naar huis en schreef haar bekende lied:
‘Zoals ik ben (…) o lam van God, ik kom.’ Deze woorden hebben
ontelbaar veel zondaren de weg van de nederige toegang tot God door het
bloed van Christus gewezen. Ja, wij durven vandaag tegen alle inwoners
van Sjanghai, of welke andere stad ook, te zeggen dat zij tot Hem kunnen
komen om gered te worden zoals zij zijn.
Ik vertel deze verhalen
om te benadrukken dat de Verlosser er is om te doen wat de zondaar zelf
niet kan.
Daarom mogen wij tegen de mensen zeggen dat zij op niets meer
hoeven te wachten, maar dat zij onmiddellijk tot Hem mogen komen. In
welke staat ze zich ook bevinden en wat hun probleem ook is, laten ze
het naar de Vriend van zondaren brengen.
HET
EERSTE CONTACT MET DE HERE
Wat is verlossing? Velen denken dat ze niet gered kunnen worden
als ze niet geloven dat de Here Jezus voor ons gestorven is, maar dat
wordt nergens in het Nieuwe Testament gezegd. Natuurlijk is de boodschap
van het Nieuwe Testament dat Jezus gestorven en opgestaan is, opdat wij
gered mogen worden. Maar lees het Nieuwe Testament door en vertel mij
waar u een tekst kunt vinden, waarin gezegd wordt dat het geloof dat
Christus voor onze zonden gestorven is voorwaarde is om gered te worden.
U zult die niet kunnen vinden. Wij worden opgeroepen te geloven in Jezus,
niet dat Hij voor ons gestorven is.
‘Geloof in de Here Jezus Christus en u zult gered
worden’, waren Paulus’ woorden. Wij moeten in Hem geloven;
niet noodzakelijkerwijs in wat Hij gedaan heeft. In Johannes 3:16 lezen
wij dat ‘een ieder die in Hem gelooft’ eeuwig leven zal hebben.
Eerder zegt Johannes in zijn evangelie dat ‘Hij kwam tot het zijne, en
de zijnen hebben Hem niet aangenomen’. Aan het slot van hetzelfde
evangelie zegt Johannes dat hij het boek geschreven heeft ‘opdat u
gelooft dat Jezus de Christus is, de Zoon van God; en opdat u,
gelovende, het leven mag hebben in Zijn naam’.
De mensen verwierpen Jezus niet om wat Hij gedaan had, maar om
wie Hij was. Ze worden opgeroepen te geloven in wat en wie Hij is, en
niet in de eerste plaats in wat Hij gedaan heeft. Johannes 3:16 luidt
niet: ‘Opdat een ieder die gelooft dat Christus voor hem gestorven is
en zijn zonden aan het kruis heeft weggedaan, eeuwig leven mag
hebben.’ De boodschap van Johannes is dat God Zijn Zoon heeft gegeven,
en dat wij in Hem als persoon moeten geloven. ‘Wie de Zoon heeft,
heeft het leven.’
Natuurlijk wil ik niet de indruk wekken dat ik vrijzinnig ben, en
dat ik het plaatsvervangend offer van Christus niet zo belangrijk vind.
Ik geloof werkelijk in de noodzaak van Zijn verzoenend sterven. Ik hoop
dus dat u mij niet verkeerd zult begrijpen als ik zeg dat het geloof in
dat werk niet de eerste stap in het contact met de Here hoeft te
zijn. De eerste vraag is of wij de Zoon hebben, en niet of wij het hele
plan der verlossing goed begrijpen. De eerste voorwaarde om verlost te
worden, is niet kennis, maar de ontmoeting met Christus. Er
zijn veel mensen van wie je het gevoel krijgt dat ze gered zijn door de
verkeerde teksten. Ze werden aangesproken door teksten die de weg van de
verlossing niet schijnen te wijzen. Je krijgt bijna het gevoel dat ze op
die basis niet gered kunnen worden. Je voelt dat hier iets niet klopt.
Toch moet je erkennen dat God graag op deze wijze schijnt te
werken. Vroeger wilde ik altijd dat de mensen die ik tot de Here leidde,
gered zouden worden door teksten als Johannes 3:16 of 5:24 of 6:40. Maar
ik heb ontdekt dat voor de allereerste stap niet meer nodig is
dan een persoonlijke ontmoeting met God, en als die heeft
plaatsgevonden, zal de rest zeker volgen. Het doet dus niet ter zake
welke teksten God gebruikt om ons tot die eerste stap te brengen. Wij
hoeven per slot van rekening toch ook niet te weten hoe elektriciteit
werkt, voordat wij er gebruik van kunnen maken?
Het licht zegt niet: ‘Ik ga niet voor u schijnen, omdat u niets
van de wetten van de elektriciteit weet.’ God eist geen kennis en
begrip als voorwaarde om tot Hem te komen. ‘Dit is het eeuwige leven,
dat zij U kennen, de enige ware God, en Jezus Christus die Gij gezonden
hebt.’
Laten wij uit de evangeliën drie voorbeelden nemen. Wat was de
eerste duidelijke bekering die in het Nieuwe Testament verteld wordt?
Zeker die van de moordenaar aan het kruis. Tot dat moment was het kruis
van Christus en alles wat ermee samenhing nog toekomst. Nu werd het
realiteit voor de ogen van de mensen, en de moordenaar was er getuige
van. Deze man was een modelzondaar en ontving een modelstraf. Wij kunnen
zeggen dat er bij hem ook een modelbekering plaatsvond. Maar erkende hij
de Here als Verlosser? Wat waren zijn woorden? ‘Gedenk mij wanneer Gij
in Uw Koninkrijk komt’ (Lucas 23:42). Wat antwoordde de Here? Hij
herinnerde hem niet aan zijn slechte leven, en Hij vertelde hem niet dat
hij een rechtvaardige straf onderging en verdiende te sterven, en
dat Hij, Jezus, in zijn
plaats aan het kruis voor hem leed, en stierf voor zijn zonden. Het komt
ons misschien voor dat dit een schitterende gelegenheid was om het plan
van de verlossing uit te leggen; maar nee, de Here antwoordde slechts:
‘Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.’ Want de moordenaar begreep
wie Jezus was - dat Hij onverdiend leed, maar als Koning zou gaan
heersen in Zijn Koninkrijk - en hij geloofde in de Here.
Dat was genoeg. Laten wij vervolgens de vrouw met de
bloedvloeiing als voorbeeld nemen. In Marcus 5:24 lezen wij dat de
menigte op Jezus aandrong. Velen raakten Hem aan en botsten zelfs tegen
Hem op, maar slechts één van hen werd genezen. Zij werd genezen omdat
ze Hem met een speciale bedoeling aanraakte. En deze korte aanraking was
voldoende; want het betekende voor haar dat zij zich in de geest tot God
uitstrekte om in haar diepe nood hulp te ontvangen.
Of herinnert u zich het voorval van de Farizeeër en de
tollenaar, die beiden in de tempel aan het bidden waren.
De Farizeeër wist alles van ceremoniën, offers en tienden, maar
uit zijn hart kwam geen roep naar God. Maar de tollenaar riep uit:
‘Here, wees mij, zondaar, genadig.’ Met zijn hele wezen strekte hij
zich naar God uit, en de Here Jezus vertelt dat God hem daarom als
rechtvaardig beschouwde. Wat is ervoor nodig om rechtvaardig te worden?
Dat wij God aanraken.
De brief aan de Romeinen heeft ons veel te zeggen over zonde en
verlossing, en wij kunnen er veel uit leren over het leerstuk van de
rechtvaardiging; maar hij werd geschreven voor mensen die al gered
waren. Het evangelie van Johannes daarentegen bevat geen leerstellingen
in een systematische vorm. Er schijnt zelfs weinig vorm in het boek te
zitten; en toch was het geschreven voor de wereld (Johannes 20:31). Wij
zouden het ongetwijfeld andersom hebben gedaan … en ons hebben
vergist! Stel u voor dat uw huis in brand staat en u kunt niet meer van
de bovenverdieping weg; stel u voor dat brandweerlieden hun ladder naar
boven draaien om u te redden; wat doet u dan?
Zou u dan zeggen: ‘Niet zo snel! Zeg mij eerst hoe het komt dat
deze ladder zomaar overeind blijft staan. Gewone ladders moeten ergens
tegen aanleunen. En van wat voor materiaal zijn uw kleren gemaakt?
Waarom branden ze niet?’ Nee, u laat zich redden. Na afloop stelt u
misschien dergelijke vragen, als u dat interesseert. Kort nadat ik gered
was, wist ik niet zo goed raad met de preek van Petrus op de
Pinksterdag. Ik vond het in bepaalde opzichten eigenlijk een slechte
preek, want hij leek mij zo ongeschikt voor zijn doel. Ik vond dat hij
de dingen helemaal niet duidelijk maakte, omdat er niets over het plan
der verlossing in voorkomt. Wat zei Petrus? ‘Jezus, de Nazarener, een
man u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die
God door Hem in uw midden verricht heeft, zoals gij zelf weet, deze,
naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door
de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood. God
evenwel heeft Hem opgewekt’ (Hand. 2:22-23). Ik vond dat Petrus hier
een gouden kans had om te verwijzen naar Jesaja 53, of om het leerstuk
van de verzoening duidelijk te maken. Maar nee, hij liet de kans voorbij
gaan en vervolgde: ‘Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten,
dat God Hem en tot Here en tot Christus gemaakt heeft,
deze Jezus, die gij gekruisigd hebt.’
Hoe vreemd dat Petrus niet eens de titel ‘Verlosser’
gebruikte! Maar wat was niettemin het resultaat? Wij lezen dat de mensen
diep in hun hart getroffen werden en uitriepen: ‘Wat moeten wij
doen?’
Een tijd later ging Petrus naar de heidenen die een volkomen
andere godsdienstige achtergrond hadden. Je verwacht dat daar het
evangelie zeker simpel en duidelijk gepredikt zou worden. Maar Petrus
sprak tot Cornelius alleen over wie Christus was, en hoewel hij zeker de
vergeving van zonde noemde, gaf hij geen uitleg van de betekenis van
Jezus’ dood; maar toch viel de Heilige Geest op hen allen.
Hieruit blijkt dat verlossing niet in de eerste plaats een
kwestie van kennis is, maar van ‘aanraking’. Iedereen die de Here
aanraakt, ontvangt leven. Als wij afgaan op de toespraken van Paulus in
het boek Handelingen, mogen wij zeggen dat zelfs hij niet duidelijk was
in zijn evangelieverkondiging. Vroeger werd het evangelie niet zo
gepredikt als tegenwoordig. Er was niet dezelfde heldere uiteenzetting
van de waarheid. Maar is de waarheid werkelijk het allerbelangrijkste?
De grote zwakte van veel van de tegenwoordige evangelieverkondiging is
dat wij proberen de mensen het plan der verlossing te laten begrijpen
of proberen mensen naar de Here te drijven, door hen bang te maken
voor de zonde en zijn gevolgen. Waarin hebben wij gefaald? Ik geloof
hierin, dat onze hoorders niet Hem zien, de persoon die hen kan
verlossen. Ze zien slechts ‘zonde’ of ‘verlossing’, terwijl zij
de Here Jezus zelf moeten zien en Hem moeten ‘aanraken’.
Al te vaak zien wij dat mensen die louter door kennis gered zijn,
trots worden. Ze blijken geen sterke behoefte aan God te hebben. Zij weten
het wel en daarom menen ze het recht te hebben de preek van hun
voorganger te bekritiseren. Maar als zich een crisis voordoet, waarbij
ze niet kunnen terugvallen op ervaringen uit het verleden, en ze hun
vertrouwen op de Here moeten stellen, kunnen ze het niet. Zij hebben
geen levend contact met Hem. En er zijn anderen, die misschien weinig
kennis hebben, en die het niet meer ‘bij zichzelf zoeken’, maar die
‘wegzien naar de Here’ en contact hebben met de levende God,
waardoor zij zich ontwikkelen en groeien in het geloof, zelfs door de
zwaarste beproevingen heen. Daarom moeten wij in de eerste plaats
proberen de mensen een levende ontmoeting met de Here te geven.
Niemand kan de wondere wegen van God doorgronden. Laat niemand
van ons het wagen God voor te schrijven hoe Hij moet werken. Er was eens
een Chinese jongen die op twaalfjarige leeftijd door zijn moeder naar
een tempel in de bergen werd gebracht. Terwijl hij met zijn moeder in
het heiligdom zijn godsdienstige plichten vervulde, keek hij naar het
afgodsbeeld en dacht: ‘Jij bent te lelijk en te smerig om aanbeden te
worden. Ik geloof niet dat jij mij kunt redden. Het heeft geen zin jou
te vereren.’ Maar uit respect voor zijn moeder deed hij mee aan de
plechtigheid. Na afloop ging zijn moeder in haar draagstoel zitten om
naar beneden te gaan. Hij ging alleen naar de achterkant van de tempel
en vond een open plek waar hij naar de hemel opkeek en zei: ‘O God,
wie U ook bent, ik geloof niet dat U in dit heiligdom kunt wonen. U bent
te groot, en deze tempel is te klein en te smerig voor U. U moet wel daar
boven in de hemel wonen. Ik weet niet hoe ik U moet vinden, maar ik geef
mij in Uw hand; want de zonde is heel sterk en de wereld trekt aan mij.
Ik geef mijzelf aan U, waar U ook bent.’ Toen ik hem dertig jaar later
weer tegenkwam, legde ik hem het evangelie uit. Hij zei: ‘Vandaag heb
ik de Here Jezus Christus voor de eerste keer ontmoet, maar dit is de
tweede keer dat ik God heb aangeraakt. Er is dertig jaar geleden op de
bergtop iets met mij gebeurd.’
Het is de levende Here die onze Verlosser wordt. Jezus is niet
langer de gekruisigde, maar de heersende. Daarom gaan wij voor
verlossing niet naar de voet van het kruis, maar naar de troon, om in
Hem te geloven als Here. Wij moeten misschien het verschil tussen de
objectieve en de subjectieve kant van de verlossing duidelijker zien.
Wij kunnen zeggen dat de verlossing tweeduizend jaar geleden door de
Here Jezus op het kruis is bewerkt. Op die gebeurtenis, die eens en voor
altijd heeft plaatsgevonden, is onze verlossing gebaseerd. Maar wij
kunnen ook zeggen dat wij tien, twintig, dertig jaar geleden of nog maar
pas gered zijn, omdat voor een ieder van ons verlossing ook een
persoonlijke zaak is; een persoonlijk deel krijgen aan Christus. Wij
kunnen hier een parallel trekken met de lsraëlieten in Egypte. De
verloste eerstgeborene moest aan het Pascha deelnemen door de
maaltijd te eten en niet slechts door te zien op het bloed dat voor
zijn verlossing op de deurposten gestreken was. Wij kunnen ook zeggen
dat de persoonlijke en subjectieve ervaring van de verlossing nog meer
van de opstanding van de Here afhangt, dan van Zijn dood. De dood van
Christus was nodig voor de objectieve verzoening met God. Maar voor de
subjectieve toe-eigening van het heil legt het Nieuwe Testament de
nadruk op ons geloof in Zijn opstanding, want die opstanding is het
bewijs dat Zijn dood aanvaard is. Wij geloven in de Here Jezus
Christus, die uit de dood opstond en naar de hemel ging, en wij
proberen zondaren nu in direct contact met Hem te brengen.
EEN OPRECHT HART VOOR GOD
Voordat wij ons nu
gaan bezighouden met de derde voorziening die God heeft getroffen om de
verlossing in het leven van de mens te doen doorbreken, wil ik eerst
nader ingaan op wat mij de enige voorwaarde lijkt te zijn waaraan een
mens moet voldoen. Wanneer je het evangelie van bekering en van geloof
in Jezus Christus tot vergeving van zonden gepredikt hebt, kom je soms
ook hindernissen tegen in de toehoorders zelf.
Iemand zegt bijvoorbeeld heel openlijk, nadat hij je heeft horen
spreken over zonde en de straf op de zonde: ‘Ja, dat weet ik allemaal
wel, maar ik vind de zonde fijn.’ Wat doe je dan? Zoals wij al gezegd
hebben, is de Vriend van zondaren degene die hem hiermee kan helpen.
Iemand anders luistert naar je en is het met alles eens, maar toch
schijnt het hem niet te raken. Je komt hem de volgende dag tegen en hij
zegt: ‘Ik ben het derde punt vergeten. Wat was dat ook alweer?’
Verlossing is niet een zaak van ‘punten’! Verlossing is zelfs niet
een zaak van begrijpen of van willen. Het is een zaak van in contact
komen met God; dat een mens persoonlijk contact krijgt met de Verlosser.
Wat is dan de minimumeis waaraan een mens moet voldoen, wil hij in
contact met God kunnen komen?
Om op deze vraag antwoord te geven, wil ik uw aandacht vestigen
op de gelijkenis van de zaaier. Ik geloof dat wij hier heel simpel
kunnen lezen wat het enige is dat God van ons verlangt. ‘Dat in goede
aarde, dat zijn zij, die met een vroom hart het Woord gehoord hebbende,
dat vasthouden en vrucht dragen in volharding’ (Lucas 8:15).
Wat God van de mens verlangt, is ‘een goed en vroom hart’;
goed, want echt: het doet er niet toe of iemand wel of niet gered wil
worden; het doet niet ter zake of hij het begrijpt of niet begrijpt; als
hij maar bereid is eerlijk tegenover God te zijn, wil God hem ontmoeten.
De vraag is gesteld: ‘Hoe kun je Gods eis van ‘een goed en
vroom hart’ verzoenen met de uitspraak: ‘Arglistig is het hart boven
alles, ja, verderfelijk is het’ (Jeremia 17:9)?’
Het punt in de gelijkenis van de zaaier is niet dat de man die
het Woord ontvangt, volmaakt oprecht is in Gods ogen, maar dat hij
oprecht is vóór God. Wat er ook in zijn hart is, hij wil het open en
eerlijk aan God laten zien. Het is en blijft natuurlijk een feit dat het
hart van de mens arglistig is boven alles, maar toch is het mogelijk dat
een mens met een verderfelijke natuur zich eerlijk tot God wendt. Een
onoprecht mens kan tot God komen en in oprechtheid tegen Hem zeggen:
‘Ik ben een zondaar; wees mij genadig.’ Hij kan oprecht en echt zijn
in zijn verlangen naar God. Hiernaar zoekt God in de mens, en hier wordt
ook op gedoeld in het woord: ‘Des Heren ogen gaan over de gehele
aarde, om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem
uitgaat’ (2 Kronieken 16:9). De enige voorwaarde waaraan een zondaar
moet voldoen om gered te kunnen worden, is niet geloof of bekering, maar
slechts deze oprechtheid in zijn hart ten opzichte van God. God verlangt
niets anders van hem dan dat hij in deze houding tot Hem komt. In het
plekje van oprechtheid dat daar is, te midden van veel verderf, valt het
goede zaad en brengt het vrucht voort. In een van de twee misdadigers
die tegelijk met de Here gekruisigd werden, was er een klein beetje
oprecht verlangen. De tollenaar die in de tempel bad, was een slecht
mens, maar ook in hem was er die oprechtheid waarmee hij zijn zondigheid
beleed en tot God om genade riep. En hoe was het met Saulus van Tarsus?
Hij had zeker geen verlangen naar verlossing door Jezus Christus, maar
de Here zag daar op de weg naar Damascus in hem een oprecht hart dat op
God gericht was, en dat was het beginpunt van zijn geschiedenis met de
Here. Hij raakte oprecht de Here aan toen hij zei: ‘Here, wat wilt U
dat ik doen zal?’ En die aanraking was genoeg om hem op datzelfde
moment te redden. De zondaar wordt gered door het evangelie en niet door
zijn kennis of inzicht daarvan.
Zoals verschillende
van de vertelde gebeurtenissen aangeven, geloof ik dat wij iedere
zondaar moeten aanmoedigen met een oprecht hart neer te knielen en te
bidden en de Here eerlijk te zeggen waar hij staat. Als christenen is
ons verteld dat wij in de naam van de Here Jezus moeten bidden (Johannes
14:14; 15:16; 16:23, 24), waarmee wij natuurlijk niet slechts een
formule bedoelen, maar een daad van geloof in Hem. Met zondaren is het
anders, want er zijn gebeden die God hoort, ook al worden ze niet
gebeden in de naam van Jezus. In Handelingen 10:4 zei de engel tot
Cornelius: ‘Uw gebeden en uw aalmoezen zijn voor God in gedachtenis
gekomen.’ Als er een oprechte roep uit het hart komt, hoort God. Een
zondaarshart kan God aanraken.
Een opmerkelijk voorbeeld van iemand die tot God kwam, zonder
zelfs maar verlost te willen worden, zien wij in de ervaring van een
Engelse dame uit de negentiende eeuw. Ze kwam uit een gegoede familie,
had een uitstekende opleiding genoten, wist veel van muziek en kon
uitstekend dansen; bovendien was ze jong en mooi. Op een avond ging ze
naar een bal; ze had een prachtige jurk aan, die speciaal voor de
gelegenheid gemaakt was. Ze was het stralende middelpunt van het feest.
Toen het bal afgelopen was, ging ze naar huis, trok haar japon
uit en wierp hem op de grond. Ze viel op bed neer en zei: ‘O God, ik
heb alles wat ik maar wensen kan: rijkdom, populariteit, schoonheid,
jeugd; en toch voel ik mij absoluut ellendig en miserabel. De christenen
zullen wel zeggen dat dit een bewijs is dat de wereld leeg en duister
is, en dat Jezus mij kan redden, mij vrede en vreugde en voldoening wil
geven. Maar ik wil de voldoening die Hij geeft niet hebben. Ik wil niet
gered worden. Ik haat U en ik haat Uw vrede en blijdschap. Maar, o God,
geef mij wat ik niet wil hebben, en maak mij gelukkig als U kunt.’
Toen ze opstond, was ze een kind van God. Ze werd iemand die de Here op
een diepe manier kende.
Ik zeg het nog een keer: een oprecht hart is voldoende. Als u God
wilt, is er geen probleem. Maar prijs God, zelfs als u Hem niet
wilt, zal Hij toch naar u horen, als u tot Hem komt en het eerlijk
tegen Hem zegt.
DE HELPER IS DICHTBIJ
Wij hebben gezegd dat
een roep van het hart tot God voldoende is. Om, evenals Petrus, met de
woorden van Joël te spreken: ‘Ieder die de naam des Heren aanroept,
zal behouden worden.’ Hoe is dit mogelijk? Omdat God ook de andere
belofte van de profetie (ook door Petrus geciteerd) vervuld heeft: ‘Ik
zal Mijn Geest uitstorten op alle vlees’ (Handelingen 2:17, 21). Omdat
de Heilige Geest over de hele mensheid is uitgestort, is een roep
genoeg. Geen enkele evangelist kan enig werk van betekenis doen als hij
dat niet gelooft. De aanwezigheid van de Heilige Geest, en het feit dat
Hij dicht bij de zondaar is, is van levensbelang voor onze prediking.
God in de hemel is te ver weg; Hij is als het ware buiten het bereik van
de mens. Maar Paulus schrijft: ‘Zeg niet in uw hart: Wie zal ten hemel
opklimmen? namelijk om Christus te doen afdalen (…) Nabij u is het
Woord (…) al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’
(Romeinen 10:6, 8, 13). Ik geloof altijd dat de Heilige Geest op iemand
rust als ik tot hem spreek. Ik zeg hiermee niet dat de Geest in het
hart van ongelovigen is, maar erbuiten, heel dichtbij.
Wat doet Hij daar? Hij wacht; wacht totdat Hij Christus in hun
hart mag brengen. De Heilige Geest staat te wachten om het hart van
iemand die naar het evangelie hoort, binnen te komen. Hij is als het
licht. Zelfs als wij de luiken van de ramen maar een klein eindje
openzetten, komt het meteen naar binnen en verlicht het de kamer. Als er
maar een roep van het hart tot God komt, zal de Heilige Geest op dat
moment binnenkomen om Zijn herscheppend werk van overtuiging van
zonde, van bekering en geloof te beginnen; het wonder van de
wedergeboorte.
Petrus had niet alleen het wonderlijke werk van de Heilige Geest
aan zijn toehoorders gezien toen hij in het huis van Cornelius tot hen
sprak, hij had natuurlijk ook zijn persoonlijke ervaring van het werk
van de Heilige Geest in zijn eigen hart gehad. ‘Toen ik begonnen was
te spreken’, vertelt hij, ‘viel de Heilige Geest op hen, evenals
in het begin ook op ons’ (Handelingen 11:15).
Als wij mensen tot Christus proberen te brengen, is
waarschijnlijk de belangrijkste voorwaarde dat wij beseffen dat dezelfde
Heilige Geest die ons te hulp kwam in onze duisternis, klaar staat om
ook in hun hart te komen met Zijn licht, en het goede werk van de
verlossing te doen waarvoor zij de deur van hun hart geopend hebben door
God aan te roepen.
Een vriend van mij preekte eens in een bepaalde stad. Een vrouw
kwam naar hem toe en hij verkondigde haar Christus. Hij sprak met haar
over haar zonden, en over de straf voor de zonden, en over de Here die
gekomen is om ons te redden. De vrouw zei tegen hem: ‘Ik geloof niet
dat u weet hoe leuk zonde is; u hebt nooit het genot ervan geproefd. Ik houd
van de zonde. Zonder zonde zou mijn leven leeg zijn.’ Na een
poosje stelde mijn vriend voor dat ze samen zouden bidden. De vrouw zei:
‘Wat zou iemand die zo zondig is als ik tot God kunnen zeggen? Ik heb
geen berouw in mijn hart. Ik heb niets te zeggen dat aanvaardbaar voor
Hem kan zijn.’ Maar mijn vriend antwoordde: ‘Mijn God begrijpt het
wel. Hij is dichtbij u en Hij kan elk gebed horen; zegt u
maar gewoon tegen Hem wat u nu net tegen mij gezegd hebt.’ Ze was
verbaasd, want de enige vorm van bidden die ze kende, was een formeel
gebed waarin je dingen moet zeggen die je niet gelooft. Toen liet hij
haar het vers in Handelingen 11 zien waar staat dat God aan de heidenen
op wie de Heilige Geest viel, de bekering ten leven ‘schonk’. Toen
bad ze en vertelde alles aan de God die zondaren begrijpt. ‘Hoewel ik
mij niet wil bekeren’, zei ze, ‘vraag ik U, o God, om mij bekering
te schenken.’ En dat deed Hij! Zodra ze het raam van haar hart voor de
verlichting door de Heilige Geest had geopend, kwam Hij binnen en gaf
haar nieuw leven.
Dit is een belangrijk uitgangspunt. Omdat Jezus de Vriend van
zondaren is, en omdat de Heilige Geest in mensen kan doen wat ze zelf
niet kunnen, daarom kunnen zondaren tot God komen zoals ze zijn. Zij
hoeven zichzelf niet te veranderen, en het is niet nodig dat ze zelf
in staat zijn iets te doen. Als iemand u vraagt hem het evangelie
van de verlossing te verkondigen en na afloop tot u zegt: ‘Ik wil
gered worden’, maar eraan toevoegt dat hij niet kan geloven, wat doet
u dan? Zegt u: ‘Ik ben bang dat u dan niet geholpen kunt worden. Komt
u maar terug wanneer u kunt geloven?’ Vraagt u dan niet van hem dat
hij gedeeltelijk zichzelf verlost? Iemand anders zegt tegen u:
‘Ik wil niet gered worden.’ Wat doet u dan? Stuurt u hem dan weg, in
de hoop dat problemen of verdriet hem nog eens tot God zullen drijven?
Bent u dan eigenlijk niet een hinderpaal voor hem? Waarom zouden wij aan
zondaren zoveel voorwaarden stellen, voordat zij gered kunnen worden?
Als Jezus de Vriend van zondaren is, kunnen alle mensen tot Hem komen
zoals ze zijn, en omdat Zijn Geest klaar staat om Zijn werk te doen,
kunnen wij erop rekenen dat Hij in hen zal doen wat ze zelf nooit kunnen
doen.
In de twintig jaar dat ik het evangelie in China gepredikt heb,
hebben natuurlijk velen eerst het plan der verlossing begrepen,
zijn velen eerst overtuigd van zonde, hebben geloofd, hebben
zich bekeerd, en zijn toen tot Christus gekomen en gered. Maar,
prijs God, vele anderen die zich niet wilden bekeren of die niet konden
geloven, of zelfs geen verlangen hadden naar verlossing, werden toch
overgehaald om eerlijk naar de Here te gaan en persoonlijk contact met
Hem te leggen; en in velen van hen is begrip, overtuiging van zonde,
bekering en geloof gevolgd. Dit geeft mij de vrijmoedigheid om te zeggen
dat een mens die gered wil worden alleen maar tegen de Here hoeft te
zeggen dat hij een zondaar is. Deze voorwaarde is genoeg om de Heilige
Geest de ruimte te geven Zijn overtuigende en herscheppende werk te
beginnen.
Wij hebben gesproken over hen die zich niet kunnen bekeren en
over hen die niet kunnen geloven; wij hebben gesproken over hen die geen
verlangen naar verlossing hebben en over hen die denken dat ze te slecht
zijn om nog gered te kunnen worden; wij hebben gesproken over hen die
verward zijn en het evangelie niet begrijpen, en over hen die het wel
begrijpen maar de rechten van God op hun leven niet willen erkennen. Mag
ik u zeggen dat het toch mogelijk is dat al deze mensen gered worden? Ik
heb al deze soorten mensen meegemaakt en velen zijn direct tot de
Here gekomen. Daar kan ik nog aan toevoegen dat ik nog een ander type
heb meegemaakt - zij die niet eens geloven dat er een God bestaat - en
zelfs tegen hen heb ik gezegd dat ze niet eerst tot de overtuiging
hoefden te komen dat er een God is. Ze kunnen verlost worden precies
zoals ze zijn, zelfs zonder enig geloof in God, als ze daar eerlijk over
willen zijn.
Direct zegt natuurlijk iemand: ‘Maar wat betekent Hebreeën
11:6 dan? Daar staat toch duidelijk dat wij op zijn minst moeten geloven
dat God bestaat.’ Er is een tijd geweest dat ik dat zelf ook gezegd
zou kunnen hebben; maar op zekere dag leerde ik opnieuw hoe ongelooflijk
ver God wil gaan om de zoon die uit het verre land terugkomt, tegemoet
te komen. Dat ging op de volgende manier:
Ik hield eens een aantal evangelisatiesamenkomsten in een
academie in Zuid-China. Daar ontmoette ik een oude vriend, met wie ik
vroeger op school had gezeten. Hij was in Amerika geweest en was nu
professor in de psychologie.
Hij vertelde zijn studenten altijd dat hij alle zogenaamde
bekeringen op zuiver psychologische gronden kon verklaren. Voordat de
samenkomsten begonnen, zocht ik hem op en vertelde hem over Christus.
Uit beleefdheid luisterde hij even, maar uiteindelijk begon hij te
lachen en zei: ‘Tegen mij preken heeft geen zin. Ik geloof niet dat er
een God bestaat.’ Ik zei, misschien een beetje overhaast:
‘Zelfs als je niet in een God gelooft, bid dan toch maar. Je zult iets
ontdekken.’ Hij lachte. ‘Bidden als ik niet eens in een God
geloof!’ riep hij uit. ‘Hoe kan dat nou?’ Toen zei ik: ‘Al kun
je geen ladder vinden om tot God op te klimmen, dat doet niets af aan
het feit dat Hij omlaaggekomen is om jou te vinden. Bid maar.’ Hij
lachte opnieuw, maar ik drong bij hem aan. Ik zei: ‘Ik heb een gebed
dat zelfs jij kunt bidden. Zeg dit: ‘O God, als er geen God is, dan is
mijn gebed waardeloos en heb ik voor niets gebeden; maar als er een God
is, maak U dan op de een of andere manier aan mij bekend.’ Hij
antwoordde: ‘Maar wat heeft deze hypothetische God met Jezus Christus
te maken? Hoe zit dat met het christelijk geloof?’
Ik zei dat hij maar een extra zin aan zijn gebed moest toevoegen
en God moest vragen hem ook dat duidelijk te maken. Ik legde hem uit dat
ik van hem niet de erkenning verlangde dat er een God is; hij hoefde
niets te erkennen; maar ik vroeg slechts één ding van hem en dat was
eerlijk te zijn. Hij moest bidden met zijn hart. Het moest niet zomaar
een klakkeloos herhalen van woorden zijn. Ik wist niet zeker of ik iets
had bereikt; maar toen ik wegging, liet ik een Bijbel voor hem achter.
De volgende dag, aan het eind van de eerste samenkomst van mijn
campagne, vroeg ik of ieder die gered was, wilde opstaan, en de eerste
die dat deed, was deze professor.
Na afloop ging ik naar hem toe en vroeg hem: ‘Is er iets
gebeurd?’ Hij antwoordde: ‘Veel! Ik ben gered.’
‘Hoe is dat gegaan?’ vroeg ik. Hij antwoordde: ‘Toen je weg
was, bladerde ik wat in de Bijbel en begon te lezen in het evangelie van
Johannes. Telkens viel mijn oog op woorden als: ‘de volgende dag’,
‘de dag daarna’, ‘de volgende dag’, en ik dacht: ‘Deze man
weet waarover hij het heeft. Hij heeft het allemaal gezien.
Het is als een dagboek.’ Hierna dacht ik na over wat je
tegen mij gezegd had. Ik probeerde te ontdekken of er ergens een
valstrik in zat; of je mij ergens in probeerde te laten lopen. Maar ik
kon niets van dien aard ontdekken. Ik kon er gewoon geen speld tussen
krijgen.’ Ik dacht: ‘Wat is er tegen om dat gebed te bidden?’ Maar
plotseling kwam de gedachte op mij af: ‘Stel je voor dat er inderdaad
een God is? Waar blijf ik dan? Ben ik bereid, na alles wat ik mijn
studenten verteld heb over godsdienst en hoe psychologie alles zou
kunnen verklaren, te erkennen dat ik er de hele tijd naast heb
gezeten?’ Ik woog dit alles zorgvuldig tegen elkaar af, maar niettemin
wist ik dat ik eerlijk moest zijn. Want als er werkelijk een God is, zou
het per slot van rekening dwaas zijn niet in Hem te geloven. Daarom ben
ik neergeknield om te bidden; en toen ik bad, wist ik dat er een
God is.
Hoe ik dit wist, kan ik niet verklaren, maar ik wist het gewoon!
Toen herinnerde ik mij het evangelie van Johannes en hoe het geschreven
leek te zijn door een ooggetuige, en ik wist dat, als dat zo was, Jezus
de Zoon van God moest zijn; en zo ben ik gered.’
O, het is heerlijk wat onze God kan doen! Als u het evangelie
predikt, vergeet dan nooit dat Hij een levende God is, klaar om
vol genade in actie te komen. Zelfs als iemand door zich in te spannen
een beetje beter zou kunnen zijn, zou dat nog niet veel helpen, en als
hij slechter zou zijn, is dat geen bezwaar. God kijkt alleen of wij
‘een goed en eerlijk hart’ hebben. Vergeet nooit dat de Heilige
Geest in al Zijn kracht aanwezig is om de harten van de mensen tot God
te keren. Zie ieder mens met wie u te maken hebt in het licht van Gods
mogelijkheden. Misschien bent u zelf geen geweldige visser. Maar als u
met de Geest van God samenwerkt, mag u genoeg vertrouwen hebben dat u
zelfs de grootste vis kunt binnenhalen.